Yangon > Kawthaung > Dawei > Maungmagan
Ontstrand in Kawthaung
Ik zelf had alles op orde, maar om me heen was het een chaos van inpakkende mensen. Door alle rondliggende kleren zag ik mijn eigen spullen er bijna niet meer tussen liggen. Het was half vier ‘s nachts en we zouden om zeven uur naar Myeik vliegen. Gister had ik met roest nog tot tien uur ‘s nachts biertjes zitten drinken op het dakterras. Een latertje dus. Daar stond hij: De perfect ingepakte tas. Iedereen rende er achteloos om- en overheen. Chaos alom. Iemand liet een kraan open staan, waardoor alles opeens tot aan mijn enkels in het water stond. De moed zakte me langzaam, langs mijn voeten, het water in.
Met een schok werd ik wakker van de wekker. Vier uur. Ruim op tijd dus. Ik rende door de douche, greep mijn tas, pakte stilletjes het voor ons klaargezette ontbijt en de sleutel van het hek van de balie, om niet de slapende medewerker op de bank wakker te maken, schoof het hek open en sprong met mijn uitstekend georganiseerde travelmatties in de klaarstaande taxi. Alles op rolletjes.
We kwamen aan in de vertrekhal van het vliegveld van Yangon en maaktenp onze tassen klaar voor de incheck. Opeen viel het ons op dat er alleen internationale vluchten aangegeven werden op het bord. Na een korte navraag actie bleek de vertrekhal voor domestic flights een stukje verderop te zijn. Best ver zo helemaal buitenom met alleen het hengsel van de flightbag om te tillen, maar we zijn allround back- en side packers die natuurlijk nergens voor terugdeinzen.
Zwetend kwam ik de juiste hal in gesleept, alleen om er achter te komen dat onze vlucht vertraagd was. We vertrokken opeens om half twaalf in plaats van zeven uur. Zwaar gaar en stilletjes vloekend namen we plaats op de riante plastic kuipstoeltjes. Als we er niet achter waren gekomen dat er bij de internationale aankomsthal goede koffie en snelle wifi was, hadden we daar vast en zeker een stille dood gestorven. Gelukkig was het andersom en konden we redelijk soepel de tijd doden.
Later, heel veel later, bij het inchecken, kwamen we erachter dat het vliegtuig helemaal door zou vliegen naar kawthaung. Wij zelf zouden echter maar tot Myeik mee gaan, maar waren er inmiddels achter gekomen dat je van daaruit geen tours naar de eilanden kon boeken en dat er niet echt een strand of interresante stad was. Tours boeken kon enkel vanuit Yangon of vanuit Kawthaung.
Na veel spanningsverhogend ernstig kijkend gezwoeg, gereken en getyp van de drie betelnut kauwende baliemedewerkers, mochten we voor 84 dollar extra de man, tot het verre zuiden blijven zitten, wat ons een dag in Myeik en een lange boottocht zou schelen. Na een grondige twijfelactie besloten we de gestreken amerikaanse flappen dan maar op de toonbank te slappen. Op naar de stranden met de dolfijnen!
Toen we na drie keer opstijgen en landen, met het kleine vliegtuigje op Kawtaungh landden, begon de vakantie pas echt. Palmbomen en hitte was het eerste dat ons tegemoet kwam toen we uit het kleine vliegtuigje stapten. We zagen ook officieel uitziende mannen in witte pakken die direct op ons afstapten. De één met nog meer strepen op de schouders dan de andere. Ze wilden de paspoorten zien. Er stond ook iemand in burgerkleding bij. We begrepen dat we hem toegewezen hadden gekregen door de overheid om ons te begeleiden. Ineens beseften we dat we in een land waren dat nog absoluut niet helemaal vrij was. Er waren nog twee groepjes touristen die dezelfde behandeling kregen. Die bleken wel al een hotel geboekt te hebben. Wij kwamen op de bonnefooi.
De paspoorten moesten gekopieerd worden, maar op het vliegveld was geen computer, zei de man met de meeste strepen. De man, of gozer, in burger, ik geloof dat hij jonger was dan mij, kreeg duidelijke instructies. Hij zou met ons de vier hotels langsrijden, daar de paspoorten kopieren, en de kopies vervolgens weer gaan inleveren bij de man met de strepen.
Ik kreeg opeens een beklemmend gevoel, zo met mijn tas vol vrolijke vakantiespullen. Ik was ineens beland in een boek van George Orwell. Ik krijg altijd al een naar gevoel bij douanes, politie en andere authoriteiten, maar nu had ik het gevoel dat al mijn vrijheid direct helemaal weg was. In mijn hoofd ging ik na wat er allemaal in mijn tas zat. Wat er allemaal in mijn labtop geschreven stond en hoe we allemaal op de foto’s in mijn camera stonden. Het was duidelijk dat we het vliegveld niet op eigen houtje zouden kunnen verlaten. We hadden er een nieuwe vriend bij.
We hoefden gelukkig zelf ook niet onze eigen bagage van de band af te halen. We gaven de ontvangstslips van onze ingecheckte tassen af aan de streep, waarna direct het chaotische getrek en gesjouw van onze tassen door de drukte in het kleine halletje van het vliegveldje begon. Het kostte me de grootste moeite om mijn aandacht op mijn tas te houden.
Eenmaal buiten werden onze tassen door onze begeleider in een zijspan, dat aan een klein brommertje hing, gezet. Hij veranderde ineens in een local en vertelde dat het restaurant tegenover het vliegveld van hem was. Hij had een button met een wietblad op zijn shirt, zagen we ook ineens.
Met gierende ronkende motor zette hij het hele zaakje in beweging. We zaten met vier man, inclusief bagage, in de zijspan. Af en toe kwam hij maar net aan de heuvel op. Het kwam allemaal ineens wat knullig over. Hij riep wat wetenswaardigheidjes over het eiland boven het motorgegier uit en leidde ons langs waarschuwingsborden voor malaria en de drugsdoodstraf, eettentjes, enthousiast zwaaiende locals, politie agenten en palmbomen, naar ons eerste hotel.
Bij het tweede hotel hadden we beet. Terwijl Roest en ik buiten stonden te wachten, regelden Maike en Barbara een kamer met oceanview voor 35 dollar de nacht. Tegenover het hotel stond een politieagent in een blauw pak, met aanhangende wapenstok, naar ons te kijken. Hij maakte met een smartfone een foto van ons. Ik deed hetzelfde terug.
De paspoorten en visa werden grondig gekopieerd en onze tassen werden, weer eens té onderdanig, naar boven gedragen. De politie agent van zo even bleek opeens gewoon een vriendelijke securityguard van het hotel te zijn.
Na een vlotte koude douche doken we de straat op. Op zoek naar een tour langs de Myeik (Mergui) archipel. Bounty dus! De vakantie kon eindelijk beginnen!
Langzaam maar zeker kwamen we er echter achter dat we hier geen steek verder zouden komen dan een saaie boulvard. Een week geleden waren de regels veranderd en nu had iedereen die naar de eilanden wilde varen een vergunning nodig, die negen dagen van te voren aangevraagd diende te worden, leerden we van de uitbater van ‘Het andaman resort’.
De volgende morgen tijdens het ontbijt bespraken we onze opties. We konden illegaal met een bootje de overtocht naar Thailand wagen om wat eilandjes te checken, maar het was onzeker of we dan nog terug het land in zouden komen. Bij aankomst in Myanmar waren onze gegevens, inclusief een ter plekke gemaakte foto, geregistreerd en in Kawtaungh had men ons wederom in het systeem geboekt. Men had ook gevraagd of we van hieruit door naar Thailand wilden gaan, dus het was wel duidelijk dat als we niet weer via officiele wegen het land zouden verlaten, we hoogstwaarschijnlijk het land niet terug in zouden kunnen gaan, na ons ontspannende thaise bounty avontuur. Aangezien het ervaren van Myanmar onze belangrijkste drijfveer op deze reis was, bleek dit geen risico dat we bereid waren te nemen.
Barbara belde wat in het rond voor meer informatie, terwijl Maike en ik een rondje maakten langs de reisbureautjes tussen het hotel en de haven. Bij niet één, inclusief het ministerie voor tourisme, troffen we een engels sprekende myamees. Met als hoogtepunt een chick die ons met open mond opwachtte, heel langzaam haar mond bewoog zonder geluid te maken, om vervolgens in slowmotion-birmees iets terug te fluisteren. Het leek een surrealistische robot uit een dystopische science fiction film. Maike beet een stuk van haar lip kapot om niet ter plekke in lachen uit te barsten en siste me zijdelijngs toe dat we snel naar buiten moesten gaan, omdat ze anders alsnog de goedbedoelende chick tot schaamrood toe uit zou lachen. Dit was een welkome uitnodiging, dus smakeloos lachend, en lichtelijk teleurgesteld bliezen we de terugtocht naar ons hotel om de hoek.
De goed engelssprekende man van ‘Het andaman resort’, die Barbara eerder gesproken had, nam helaas niet meer op voor onze nadere vragen omtrend de mogelijkheden
Onze opties werden steeds zeldzamer. We hadden er nu tevens drie vermoeiende dagen met weinig slaap op zitten. Een nacht in de bus, een dag lopend door Yangon, met als zalm op de slagroomtaart: ‘Het drie vluchtennachtbraakvertragingsdebacle’ van de dag ervoor. We waren dus ernstig toe aan een ontspannend strandje, maar waren in plaats daarvan gestrand in een saai dorpje. Ontstrand in Kawthaung.
We besloten dat onze opties op waren en boekten het snelste ‘ticket out of there’. Deze zelfde dag waren er helaas geen vluchten meer, maar de volgende dag konden we ‘s morgens direct vertrekken.
. . . en toch wilden we een strand . . .
We hielden een taxibrommer met zijspan aan, waar gek genoeg al twee meisjes in zaten, en maakten met handen en voeten duidelijk dat we naar het strand wilden om te gaan zwemmen. Na een tijdje kregen we het idee dat ze het snapten. We reden nog even langs zijn huis om te tanken en vervolgden onze weg naar het eerste strand van onze reis.
Het ene meisje bleek zijn vijftien jarige vrouw te zijn, en het kleine mollige meisje met de hoofddoek een pittige grappige dame, die overal onderweg bij huizen informatie op vroeg, betreffende de beste zwemplaats. We beseften dat dit helemaal geen taxi was, maar dat er voor deze bijzondere gelegenheid speciaal een uitzondering gemaakt werd. Wij waren voor hen een net zo grote attractie als andersom, dus lachend scheurden we met zijn zevenen in de kleine zijspanbrommer over de heuvelachtige hobbelweg richting strand.
Bizar dat ze zelf niet wisten waar je in de zee kon zwemmen, en eigenlijk nóg bizarder dat ze er niet al lagen. Je kon hier geen plek vinden waar niet je halve gezichtsveld blauw gekleurd werd door de zee, maar hoe je er daadwerkelijk kwam . . . niemand die het leek te weten.
Na flink wat navragen stopten we uiteindelijk aan de rechterkant van de weg. De verkeerde kant dus, want links lag de zee.
We waren bij een zwembad aangekomen. Ze hadden ons dus toch niet helemaal begrepen. We schaterden het uit van het lachen. We liepen toch nog maar even naar het zwembad voor wat foto’s en zagen dat er bruin water in zat en het door roestig prikkeldraad omringd was. Onze Roest kon geen enkele opening in het hek ontdekken en zo met de blauwe zee in de rug was dit een erg komisch schouwspel.
Met ons burmese phrasebook in de hand maakten we vervolgens onze werkelijke wensen duidelijk en vervolgden we onze weg.
Uiteindelijk kwamen we toch nog uit bij een local resortje, zonder gasten, waar onze nieuwe ‘taxi’vrienden op ons wachtten tot de eb het overnam en we in het blauwe troebele ‘bounty’ water uitgezwommen waren. We waren weer eens zo ver de bush bush in gegaan dat we zeker geen taxi meer terug zouden kunnen nemen vanaf hier.
Met man en macht probeerden we ze hun bescheidenheid af te leren en betaalden hun drankjes en gaven ze chips. Barbara moest het echt op hun tafel zetten omdat ze het anders niet aan zouden nemen. Via een restaurant brachten ze ons uiteindelijk weer terug naar het hotel, waar we afspraken dat ze ons de volgende morgen naar het vliegveld zouden brengen.
Dit avontuur maakte voor ons weer heel veel goed. Zonder deze spontane mensen tegengekomen te zijn, hadden we vast en zeker een slechte herinnering aan het diepe zuiden overgehouden, die nu als strand voor de zon verdwenen was.
We hadden zelfs nog een eilandje van dichtbij gezien, dat aan het eind van de dag dan wel in een schiereiland veranderde, maar dat er desondanks, van een afstandje, toch nog ongerapt uit zag. Maike verbood me dan ook nadrukkelijk om mijn rapkunsten op peil te houden, daar op het strand.
Onze vaste, door de overheid aangewezen, taxidriver stond ‘s morgens ook weer klaar, maar wij waren inmiddels onafscheidelijk van onze eigen taxi vrienden, dus bedankten we hem vriendelijk zwaaiend voor zijn diensten, en bliezen we de aftocht. Op naar Dawei, met een lichte hoop op bounty.
‘Ineens had ik weer twee streepjes bereik op mijn telefoon. Wat raar was, omdat in heel Birma onze telefoons geen connectie konden maken met het gsm netwerk. We zaten natuurlijk op het russische netwerk, besefte ik me. We sneden de route af, door een stuk door Rusland te gaan.
Het was ’s morgens vroeg. Roest en ik liepen nog steeds met een grote fles Myanmar bier. We stonden op de parkeerplaats van een hotel. Er was nog een Nederlander. Hij zat me te sarren. Ik had hem wel eens eerder ergens gezien, volgens mij in een britse serie. Ik geloof dat het skins was. Opeens waren mijn schoenen weg. Ik wist zeker dat hij ze ergens verstopt had. Ik kreeg ruzie met hem, maar hij weigerde te capituleren en te vertellen waar ze waren. Ik kon hem niet uitstaan en snapte niet waarom hij de sfeer voor me moest verpesten.
Ik ging via de achterdeur het hotel in op zoek naar mijn schoenen. Er kwam een grauwe norse man met een grote camera aan. Ik verstond niet wat er allemaal gezegd werd. Ik werd meegenomen verder het hotel in, door een eetzaaltje met fletse kleuren, naar een kantoortje, waar foto’s van me gemaakt werden, voor registratie bij de russische immigratiedienst. Er was verder niemand in het hotel.
Opeeens zat ik met Roest aan een lange robuuste houten tafel in weer een andere eetzaal. Het leek op een soort kroeg, maar de russisch sprekende mannen, kwamen er om te ontbijten. Onopvallend probeerde ik de grote bierfles, met het laatste lauwe slokje, van me af te duwen, alsof het niet van mij was. Ik voelde dat we uit de toon vielen, en dat bier op dit uur niet gepast was.
Eenmaal weer buiten kreeg ik het koud en wilde ik mijn korte broek omwisselen voor mijn trainingsbroek. Die was ook ineens weg. Ik wilde weer via die diezelfde achteringang het hotel in, maar kon me niet meer herinneren waar deze zat. Ik vond een andere deur en zocht tevergeefs dat gedeelte van het hotel door. Ik kon de plank in het halletje, waarvan ik zeker wist dat mijn broek daar lag, niet meer vinden. Ik ging weer naar buiten en kwam een man tegen. Hij wees me de juiste deur, waarna ik mijn trainingsbroek inderdaad onder de trap in dat halletje vond.
We waren weer buiten. Nu stond er opeens heel wat locale jeugd om ons heen. Ik herkende ineens wat woordjes en dacht dat ze Nederlands waren. Opeens bedacht ik me dat dat Zuid Afrikaans moest zijn. Stom dat ik er niet aan gedacht had dat een groot gedeelte van de mensen hier Afrikaans spreken. Roest had daar gezeten, dus kon gelukkig met ze praten. Ik versbaasde me er wel hevig over dat hij de band ‘Die Antwoord’ helemaal niet kende, maar blijkbaar sprak hij toch de taal. Er wilden er een paar met ons verder reizen, omdat zij zelf niet op eigen houtje de stad uit mochten reizen. We overwogen of we de dit risico wel wilden nemen, omdat wij daar zelf ook beperkt in waren en het nog niet duidelijk was of wij zelf wel verder konden reizen.
De vrouw van het Hotel vroeg hoe lang we wilden blijven. Ik keek Barbara aan. ‘We gaan weg hoor.’, zei ze zachtjes tegen me. Ik baalde ervan, en durfde het niet tegen de vrouw te zeggen. Zijn we eindelijk aan zee, met palmbomen, lekker eten, kokosnoten en aardige mensen, moeten we gelijk weer weg. Alleen omdat er nachtmerries zijn. ‘
Ik werd wakker in een hutje op ons Coconut guesthouse paradijs. Een klein gezellig parkje met wat bungalows zo’n vijfhonderd meter vanaf het strand, net buiten Dawei, in Maungmagan. Eindelijk rust, kokosnoten, zee, scooters, biertjes, zand, rotsen, witte verlaten stranden, geen wifi……..ff plonzen hoor, wordt vervolgd !