Saia de Vitoria
Praia de Vitoria
In plaats van midden in de winter een week of vier of vijf naar verre warme oorden af te reizen, had ik voor dit jaar het plan gevat om weer eens door europa te gaan reizen, wat natuurlijk enkel hoogzomertje aan te raden is, ten tijde van de leukste teKnivals. Ik dacht mezelf dus eerst wel even met vlag en wimpel door het moderne hollandse wintertje heen te fietsen, maar alles bleek echter meer waar.
De winters zijn hier niet hetzelfde meer, en ik al helemaal niet, dus zo zag ik mezelf eind december al meerdere malen de TUI site openen om me op te warmen aan plaatjes van tropische stranden, zwembaden en vreselijke all-in resort-aanbiedingen, waar je enkel dood gevonden wilt worden. Ik had echter vanuit de winterdip al een paar keer bijna geboekt, toen ik opeens van mijn google-maps uitzoomde om vervolgens weer in te zoomen op een wat afgelegen eilanden-groep, ter hoogte van Portugal en halverwege de Alantische oceaan: De Azoren. Na wat vlotte research besloot ik diezelfde dag nog een ticket te boeken naar Terceira: het tweede eiland kwa populariteit en de derde ontdekte van de Archipel.
Rechtstreeks vanuit mijn wintergriep dook ik het vliegtuig in, dat me eerst in Lissabon afdropte, om mijn standaard véél te dure overstap-vliegveld-biertje te kunnen gaan drinken. Negen euro is over het algemeen geen uitzondering, dus toen ik hier vier euro vijfenveertig voor een halve liter mocht betalen, was ik blij verrast. Welkom in Portugal. Ik bestelde voor de gelegenheid nog een tweede bij de giechelende dames, die spontaan:
‘ You are sóo good! ‘ riepen, toen ik mijn luttele fooi van vijfenvijftig cent achterliet.
Nu zou ik natuurlijk kunnen denken dat ik met was locaal sarcasme in de maling genomen werd, maar toen ik er vervolgens nog een klein biertje van het huis naast kreeg, besefte ik dat er waarschijnlijk helemaal nóóit fooi gegeven wordt op een vliegveld. Wat natuurlijk nog wel eens met die standaard negen euro van de andere velden te maken zou kunnen hebben.
Het laatste stukje vlucht, dat tevens de meest lang gerekte zonsondergang was die ik ooit had gezien, doordat we tegen de tijd in vlogen, zat ik nagenoeg enkel tussen de Portugezen, die vrij familiair met elkaar om gingen. Ik bedacht me dat dat waarschijnlijk kwam omdat iedereen elkaar wel zo’n beetje kent op zo’n eiland . . . en wie gaat daar nu verder nog naar toe, zo midden in de winter? Juist . . . ik dus, zei de gek. Ik vroeg me nog eens af wat ik er in godsnaam ging doen en liet me in een, ongetwijfeld luide, slaap zakken.
In Praia de Vitoria, zo’n drie kilometer, of acht euro, met de taxi van het vliegveld, had ik een airbnb appartement gehuurd bij ene Ruiz. Het enige contact echter dat ik in die dagen met hem heb gehad was via de telefoon, toen ik daar ‘s avonds met mijn tas op m’n rug voor het opgegeven adres stond, en te horen kreeg dat het échte adres een aantal straten verderop was. Waarschijnlijk iets met privacy en veiligheid. Mijn sleutel zat netjes in een code-kluisje op de deurpost gespijkerd en zo kwam ik aan in mijn eigen kleine gevangenisje in de saaiste plaats die ik sinds tijden had aangedaan: Een paar straten, een paar winkeltjes, wat verlaten donkerbruine stranden, een paar eet-tentjes, een frisse koude wind die guur vanuit de baai het dorp in blies, en een hoop wolken, verwelkomden me op Terceira.
Ik had gedacht dit eilandje wel even zonder auto te gaan doen, aangezien ik daar het godganze jaar al in zit, en dacht dit probleem wel even getekkeld te hebben door op alle vier de hoeken van het eiland een aantal dagen een accomodatie te huren, zodat ik zo tóch nog alles zou kunnen zien. Direct in Praia kwam ik er dus al achter dat dat niet ging werken. Ik liep daar óf in de koude wind, óf ik zat in een restaurant, óf ik zat opgesloten in een appartement zonder uitzicht. Nou, ja . . . goed moment om aan de nieuwe Murakami te beginnen.
Maandagmorgen vroeg nam ik direct de publieke bus naar Angra de Heroismo, wat de grootste en oudste stad van het eiland is. Zo’n zestien kilometer verderop. Ik had drie kilometer daar weer vandaan een hutje op een ecologische bananenplantage gehuurd en zag de bui alweer hangen. Op maps lijkt alles dichtbij, maar je zal zien dat het een heel gedoe is om even een burgertje te gaan eten in de stad, als je er eenmaal zit.
Ik toog aldaar dus direct naar het kantoortje van Aguiatur, de locale touristenboer, en liet me een kleine fiat uno aanmeten voor de resterende negen dagen. Dat ging wel even beter. Ik reed via de locale vegaburger, met een omweggetje, soepel door naar het Banana eco camp, om daar, wéér in mijn eentje, op een bananen-plantage te belanden. Ik zag wat half afgebouwde bouwerken een hoop fruitbomen, maar geen leuke huisjes zoals je zo fijn via booking.com kon boeken, en wat ik dan dus ook gedaan had.
Na wat geduld en een belletje bleek ik gewoon door mijn snelle vervoer iéts te vroeg te zijn, dus toen de russische kampbeheerder rond check in tijd met zijn vrouw en kind thuis kwam, liepen we tussen de bananenplanten door een kamp binnen met diverse hutjes, kampvuurplekken, hangmatten, houten toiletten, douches en een centrale allround keuken. Niet te zien of te vinden als je niet wist dat het er was. Ik kreeg de lange introductie en voelde me eindelijk welkom op het eiland.