Oaxaca
Ohakka
Na een nachtje krioelen, op mijn gelukkig dubbele busstoelen, waarbij ik me elke keer als ik wakker werd alleen maar kon af vragen waarom een nachtbus stoelen heeft in plaats van bedden, kwam ik weer eens véél te vroeg in de morgen aan op het Ado-busstation van Oaxaca. Vijf uur ‘s nacht welteverstaan. Aangezien ik bij mijn reservering, bij hostal Luz de Luna, ‘acht uur incheck’ had opgegeven, besloot ik op het bus-station nog maar even een sterke koffie met een échte mexicaanse cheesecake te consumeren, totdat het een enigzins atheïstische tijd zou worden om in te gaan checken. Zonder deuren is zo’n busterminal trouwens ijskoud, kan ik je vertellen . . . zelfs in deze tropische oorden. Overdag een comfortabele negenentwintig, maar ‘s nachts maar een schamele negen graden oer-hollandse celcius.
Om kwart over zes stond ik rillend aan mijn hostel te bellen, totdat ik zag dat er een briefje op geplakt zat, met de mededeling dat er vóór half zeven geen receptie was. Met ‘Villa Allejandra-gate’ nog in mijn achterhoofd, besloot ik dus maar een bescheiden houding aan te nemen. Exact om half zes kwam er een leuk klein mexicaans dametje de straat in lopen, die me met een glimlach binnenliet en me op fluistertoon alles uitlegde wat ik diende te weten over mijn nieuw te betrekken hostel. Alsof ze zag dat ik bog erg moe was, wees ze me naar de hangmat in de open binnenplaats, alwaar ze me een warme deken toereikte, zodat zij haar dingetjes van de dag kon gaan doen, en ik mijn nacht kon gaan afmaken. Kijk, zo kan het dus ook:
Hostel Luz de Luna in Oaxaca: Onthoud die naam!
Bij wakkerkomst bleek ik tussen de jonge hippies terecht gekomen te zijn die, zoals van hen verwacht wordt, met een gitaar en een lege watercontainer als trommel, nummers van The doors zaten te spelen. Er hing direct ook een ‘ons sfeer’, waardoor iedereen die naar buiten, of gewoon even weg liep, even zei wat hij of zij ging doen. Net als thuis.
Waar Mexico-stad een soort Rotterdam zou zijn, is Oaxaca een beetje als Leiden. Laagbouw, een klein centrum, maar tóch lekker verdwalen. Dat heb ik de eerste dag dan ook onbezorgd langs de vele streetfood-tentjes gedaan.
De tweede dag wilde ik tóch nog even een archeologische site aan doen, waaruit je bij elke Mexicaanse plaats ruim de keuze lijkt te hebben. De bekende site: ‘Alban’, heb ik om populariteits-redenen links laten liggen, om rechts er tegenover naar het, nog maar nét ontdekte, en nog maar half uitgegraven, Atzompa te gaan.
Na een uurtje, op twee verkeerde plekken, tevergeefs, op de bus naar het tweedeklas busstation te hebben gewacht, nam ik een taxi om het, achteraf bekeken makkelijk loopbare stukje via de markt, naar de colectivo taxi’s af te leggen. Daar stapte ik in bij een oude taxi chauffeur, die mij pesoonlijk wel even voor vijftig pesos helemaal naar Atzompa zou rijden. Een hele relekste man, die het langzaamste spaanse dialect tot nu toe sprak, en die verwonderd naar boven wees toen hij erachter kwam dat ik geen vrouw had:
‘ Aja? ‘, veoeg hij, er automatisch vanuit gaande dat ik dan wel weduwnaar móest zijn, op mijn leeftijd.
Aangekomen in het dorpje Atzompa bleek dat hij niet had begrepen dat ik helemaal naar de ruïnes wilde, die twee keer zo ver weg lagen, en niet naar de locale markt, waar we nu waren aangekomen. Voor nog eens vijftig pesos liet ik me daar toch nog maar even heen rijden, zodat de rekening al gauw tegen de vier euro aan kwam. Het mag ook ook wel wat kosten soms, vind ik.
Bij de ruïnes begreep ik waarom het vervoer zo slecht geregeld was. Enkel bij een klein wachtpoortje stond één man om mijn naam te noteren, waarna ik in mijn uppie de twaalf honderd jaar oude stad kon betreden. Ter plekke waren alleen zo’n vijf mensen bezig met uitgraven, en één man die op een heuvel stond om alles een beetje in de gaten te houden en om mij af en toe de looproutes te gebaren als ik weer eens verkeerd liep. Éindelijk mijn momentje zónder touristen, mét een schitterend uitzicht over de vallei, met links aan de overkant, in de verte, de Alban site . . . dus tóch ook nog even gezien voor noppes. Zo gluurden de maya’s dus ook ooit lekker de hele vallei over naar de overburen, om tevens te zien wat er allemaal wel niet voor ander gespuis aan kwam waaien door die diepe vallei.
De terugweg ging nóg minder soepel dan de heen. Aangezien er verder niemand op de site was, waren er dus ook geen taxi’s om deze luie westerling even bij het oude vertrouwde hostel af te gaan zetten. Ik besloot dus maar weer eens te gaan lopen.
‘ Kinze minutos ‘, zei de wachthok-meneer . . . en bij het uitgraaf-labje, nog weer een kwartiertje verderop, sprak een dame met een steen en een kwastje, wederom van:
‘ kinze minutos. ‘
Alles is hier dus maar een kwartiertje lopen, dus zo kwam ik na een uurtje of twee in een héél klein dorpje uit, met één heel klein kruispuntje, alwaar ik, in verband met ultieme dorst, in een superklein supermarktje, de locale Coca cola maar eens ben gaan proeven. Zo kom je nog eens op plaatsen waar je anders nooit zo komen, en waar de mensen zo ook nog eens wat hebben om na te kunnen staren. Ik stapte vervolgens voor de deur in een collectieve taxi, met nog drie mensen op de achterbank, en liet me voor tien pesos weer terug naar Oaxaca rijden om me, na een goede maaltijd van cactus en tortilla, wederom voldaan, in de hangmat te laten zakken, om nu eindelijk ook de naam van het hostel te snappen. Luz de Luna: Licht van de maan, welke inmiddels al voorzichtig de binnenplaats binnen drong.