Na-huus
De terugweg. Wakker worden in het paradijs en nog net tijd hebben voor één coconut pancake in de opgaande zon vanuit de zee. Ik zit er midden in, ook omdat dit nog wel eens het laatste beetje zonneschijn, in mijn nabije toekomstige bestaan, zou kunnen gaan zijn.
Een kwartier te vroeg sta ik bij de receptie alwaar stipt op tijd de 4×4 pick-up taxi verschijnt, alsmede de russische overburen. We gaan gelijktijdig weg. De twee treetjes halve liters zijn blijkbaar op. Milosovic klinkt nog steeds even boos op de achterbank, maar uit het gegiechel van z’n dochtertje en de manier waarop ze reageert maak ik tóch op dat het blijkbaar een leuke papa is, die wellicht van Alice in Wonderland aan het vertellen is. De eerste indruk is blijkbaar niet standaard goud waard.
We hobbelen over de berg en door de jungle naar de jetty bij Tekek, aan de andere kant van het eiland. Tekek, tekek, tekek. klinkt het in verschillende tonen van de achterbank. Blijkbaar klinkt het in het russisch net zo leuk als in het hollands.
Eenmaal weer aan vaste land probeer ik mijn busticket van 17:00 uur die middag drastisch te vervroegen, aangezien het op dat moment nog maar 13:00 uur was, en ik eigenlijk nog wel een beétje op een normale tijd aan zou willen komen in Kuala Lumpur. Helaas was dit niet mogelijk. Nou ja, dit was dan in ieder geval een goede reden om in Mersing dat tekekke aangerade chinese restaurantje dat, in verband met één of andere nationale feestdag de week ervoor dicht was geweest, alsnog eens uit te gaan proberen. En ja hoor, zij waren misschien nog blijer dat ik er was dan ik zelf . . . en dan hadden ze nog tiger biertjes en lekker eten ook . . .
Mijn laatste ‘zag’ dwars door het land duurde weer eens langer dan verwacht, maar misschien verwacht ik wel steeds teveel . . . of in elk geval mijn routeplanner. De buschauffeurs nemen hier steevast een andere route en hebben onderweg nog van alles te doen. Behalve mij even op het vliegveld afdroppen als we daar toevallig tóch net even redelijk in de buurt waren op de route. Dat moest ik dan achteraf weer zelf terug-avonturieren.
Het viel me onderweg wederom op hoeveel palmbomen gevuld met kokosnoten er hier in het land staan. Ik denk zelfs dat als je de palmbomen eruit trekt je alleen nog een aantal grote steden en wat strand over houdt.
Ik werd gedropt op het TBS-busstation in het zuiden van Kuala Lumpur en diende van daar zelf te zorgen voor vervoer naar mijn airport-hostel die ik van mijn bijna laatste 4g-mb’s in de bus geboekt had. Ik had direct een taxi-chauffeur aan mijn fiets hangen, maar schudde deze ook weer soepel af toen ik zag dat ik terplekke tevens, voor minder dan de helft, met de trein de zestig kilometer naar het vliegveld af kon leggen. Ik probeerde daarna het gezicht van de chauffeur voor te stellen, die veel te ver voor me uit had gelopen om er nog een handig stokje voor te kunnen steken, toen hij zag dat ik er niet meer was, en had zelfs nog wat medelijden met hem. Later had ik medelijden met mezelf, en besloot ik vaker naar taxi-chauffeurs te luisteren. De wereld is zo simpel nog niet.
Eenmaal op het vliegveld, half twaalf ’s avonds inmiddels, dus nog vijf uur voordat ik weer op moest, had ik een pinnetje op mijn maps staan, dat aan de andere kant van het vliegveld leek te liggen, alwaar het Tune-hotel zich zou moeten bevinden. Vlak in de buurt dus. Taxi-chauffeurs wilden me er echter niet naar toe brengen, of anders wel voor evenveel Ringit als hun collega’s eerder helemaal vanuit Lumpur wilden rekenen. Mij niet gezien, dus ik nam de tip, die ik van twee onafhankelijke personen kreeg, graag aan: de free airport shuttle, die kwam er zéker langs. Het vliegveld is namelijk in twee delen opgedeeld dus de shuttle deed deze beide aan met nog wat parkeer shizzles op de route.
Na het hele rondje langs te zijn geweest kwam de chaffeur mij vragen waarom ik er nergens uit was gegaan. Op dit moment bleek mijn bestemming ook helemaal niet op de free-shuttle-route te liggen. Het was zelfs nog zeker twintig kilometer tuffen, zo bleek. Best veel, vond ik, voor een airport hotel, maar een aardige chauffeur was best bereid om me alsnog voor de hoofdprijs even te brengen. Het kon mij inmiddels niet veel meer schelen. Ik was doodmoe, wilde nog graag even douchen, mijn wonden verzorgen, en tevens mijn tas nog op orde brengen voor de incheck en de lange, lange terugreis. Ik had immers ook nog een dag in Shanghai te belopen tijdens mijn twaalf urige overstap en dan wil je niet al doorgezweet en stinkend de stad betreden.
Het was verder een leuke kamer hoor bij Tune-hotel, maar in principe was het de duurste douche die ik ooit genomen heb. Nou ja, toch ook nog wel even drie uur geslapen, maar waarna ik alweer snel gewekt werd uit mijn duik-droom, om in hun eigen persoonlijke airport-shuttle te stappen. Wéér dat stuk terug dus . . . nu in de mini-van. En nee, niet netjes voor de vertrekhal afgezet, maar bij het andere Tune-hotel dat wél aan de free airport shuttle route lag, die ik dus wederom alsnog diende te nemen, inclusief één overstap omdat de chauffeur zijn dienst erop zat, om dan uiteindelijk tóch bij mijn eindbestemming aan te komen: de vertrekhal, alwaar mijn eigenlijke reis dan éindelijk kon gaan beginnen. Naar het altijd heerlijke Holland.
Na wat gesnurk in de wolken kwam ik aan op Shanghai airport, wat ze hier als Ghangzou schrijven, alwaar ik me diende in te klaren in het land. Ik had op de airport wifi in Lumpur nog even wat bestemmingen gegoogeld die ik aan wilde doen in Shanghai, waaronder de trein van vierhonderd kilometer per uur die je vanaf het vliegveld dwars over de stad scheen te schieten en verder nog een pleintje en een straatje met wat voedsel op diezelfde route. Ik wilde niet nog even verdwalen op het laatste moment, om alsnog mijn vlucht te gaan missen, dus ik hield het simpel.
Na ruim een uurtje in de rij bij de douane te hebben gestaan bleek het de verkeerde rij te zijn geweest. Ik moest eerst een vierentwintig-uurs-visum hebben, anders kwam ik het hele vliegveld niet af. Het viel me wel op dat het er hier wat serieuzer aan toe ging dan in Maleisië waar mijn tas voor het oog van een bijna slapende douanier door de scanner ging onder het genot van wild gepiep van de metaaldetector en . . . ik gewoon door kon lopen. Mijn eerste uur in China had ik echter al meer uniformen gezien dan mijn hele maand in Maleisië, waarvan sommige wat na(r)zistische karaktertrekjes tentoon leken te spreiden . . . maar schijn kan bedriegen, of in elk geval het voordeel van mijn twijfel krijgen.
Ik mocht nu met een aardige dame mee die voor mij het visum in orde ging maken. Ik kreeg het nummertje één opgeschreven op een strookje papier en mocht op de lege rij banken plaats nemen. Zij zou dan mijn nummer afroepen als het hele zaakje gedaan was. Dit duurde wederom langer dan ik had verwacht, dus uiteindelijk waren de eerste drie- en een half uur van mijn overstap dan ook al weer ruim verstreken voordat ik écht éindelijk China in kon en me in die leipe wildernis mocht gaan begeven, wat het volgens alle verhalen scheen te zijn. Onderweg naar de metro werd nog drie keer mijn tas door een scanner gehaaald, waarna ik dan toch uiteindelijk voor het kaartjes-apparaat van die welbegeerde hoge snelheidslijn stond.
Op het scherm verscheen nu een ingewikkeld metro-netwerk met wel negen verschillende lijnen. Bij eentje stond echter het airport er maar bij, dus dit móest wel die snelle zwevert zijn. Ontbrak alleen nog de naam van het station waar ik er volgens google uit zou moeten voor wat leukigheid. Ik vroeg het aan een local, alwaar ik erachter kwam dat men daar niet al te best engels spreekt. Het station had hij ook nog nooit van gehoord en kon deze tevens nergens op zijn eigen digitale appraten vinden. Met de uitdrukking ‘hele snelle trein’, kon hij ook niks, wat vreemd was, want dat is toch echt de nummer één attractie van Shanghai. Ik dacht het echter zelf nu al beter te weten dan deze local dus koos de naam die er het meeste op leek, omdat alles toch steeds op verschillende manieren geschreven wordt in deze contreien, en betaalde met mijn verse yens voor het metro-muntje naar mijn bestemming.
De metro ging inderdaad redelijk hard, maar zag er zowel kwa rails als kwa interieur hetzelfde uit als de eerste de beste metro ergens anders.Ik zag ook de stad niet onder me voorbij schieten, aangezien we ondergronds bleven, dus ging ik er voor het gemak nog even vanuit dat dit ‘over de stad heen vliegen’ beeldspraak was geweest van trip-advisor.
Eenmaal op het juiste station aangekomen viel het me op dat daar wel heel veel mensen doelloos aan de kant zaten, te appen of iets anders nutteloos, en je eigenlijk bijna niet buiten kon komen door deze hangende mensenmassa, die niet aan het in- noch uitstappen was. Misschien een staking of een uitverkoop, dacht ik nog. Ik wurmde me erdoorheen de trap op en zag voor het eerst die dag het shanghaaise daglicht. Dat wil zeggen: veel licht was er niet, maar wel erg veel regen dat met bakken uit de hemel kwam zetten, onder het genot van wat luid gedonder. Ik vuurde mijn google-maps op om, nu ik eindelijk bovengronds was, mijn locatie te kunnen bepalen, en tot mijn schrik zag ik toen heel China digitaal aan me voorbij schieten. Ghanzou was helemaal niet een andere schrijfwijze van Shanghai, maar een compleet andere stad, met blijkbaar een compleet andere weersverwachting dan de dertig graden en zon-voorspelling van het échte Shanghai.
Ik voelde me redelijk dom, en besloot dit maar aan niemand te vertellen, maar had nu ineens andere zorgen. Honger, frustratie, moeheid, geen kleingeld meer om veel verder te gaan, wel groot geld maar dat moest dan eerst buiten ergens gewisseld worden voor het kaartjesapparaat, geen internet, geen droge plek met een foodcourt op de korrel, geen zin meer en geen mensen die verstonden wat ik allemaal dan wel niet wilde . . . oftewel: algehele Maleise . . . het scheelt een lettertje en een trema, maar het is een wereld van verschil.
Ik besloot om dan maar weer terug te gaan naar het vliegveld en het daar na een goede kantonese maaltijd nog maar eens aan te kijken. Hoe dichter ik echter bij het vliegveld kwam, hoe klaarder ik er mee bleek te zijn, en toen ik eenmaal door de explosieven-inspectie was, waar ze met plakkertjes langs je kleren gaan en je met z’n alle eerst even in een kleine ruimte opgesloten wordt tot de test-resultaten er zijn, was ik er zó klaar mee dat ik rechtstreeks op de douane afstormde om van het hele geleuter af te zijn. Het meisje bij de boardingspas/paspoort controle keek me aan met een blik van, je hebt nog acht uur, waarop ik terugzuchtte dat ik dat wel wist. Woorden waren verder niet nodig.
Even spulletjes door de laatste x-ray scanner en dan . . . hola, ‘ een powerbank ‘, zei de geuniformeerde dame. Ze klapte mijn waku-waku lampje/powerbank open en zei dat er geen capaciteits vermelding op stond. Ik zei dat het een licht dingetje was, waar je één keer je telefoon mee kon opladen en dat de primaire functie de lamp was. Dat mocht allemaal wel wezen, maar er móest een capaciteit op staan, anders mocht hij niet mee.
‘You can go back outside and give it to your friends.’
‘ I don’t have any friends. I am alone . . . ‘, zei ik dramatischer dan ik bedoelde, ‘ and I just got from another Chinese plane with this same waku-waku’
Wat ik daarna ook probeerde: de waku waku mocht niet meer mee. Ik vroeg of ze hem dan op wilde sturen naar me, waarop ze zei dat ik weer terug mocht gaan naar buiten om hem naar mezelf op te sturen. Dit leek me een mission impossible, met wat ik net allemaal doorstaan had, en drukte haar op het hart om hem dan alsjeblieft niet weg te gooien maar hem aan iemand te geven die er wat aan had. Ze had er wel zichtbaar moeite mee, maar waarschijnlijk was het voor haar érg belangrijk om zich aan alle kleine regeltjes te houden. De gedoogcultuur kennen ze in China waarschijnlijk nog niet.
Ik probeerde er dan nog maar een recuutje van te krijgen, maar gaf dat tenslotte ook maar op en liet mijn waku-wakuutje daar achter om me dan eindelijk voorgoed achter de douane te begeven . . .