Mandalay
In een klein vliegtuigje legden we voedselloos de laatste loodjes naar myanmar af. Na een korte check van de paperassen konden we eindelijk het langverwachte pinritueel gaan uitvoeren. De tweede keer was het raak bij mij en floepte er een dikke stapel papier uit de geld-dispencer. Helaas was 300.000 kyat het maximaal pinbare bedrag, dus soepel propte ik de 60 verfromfraaide briefjes van 5000 Kyat in mijn portemonnee. Roest had minder geluk en moest zonder geld de arena weer verlaten. ING is lastig daar, dat hadden we al gehoord.
Buiten begon het grote afding en tassentrekfeest. Op goed moment stond Barbara met vier chauffeurs om zich heen de locale taxiprijzen naar beneden te drukken. 9000 kyat werd het uiteindelijk. Zo’n 8 dollar voor een rit, met vier man, van een uurtje, in een minivan.
Hier ontmoetten we, typisch als maar kan, twee hollanders die ook niet hadden kunnen pinnen. Het ‘ING plebs’, zoals Maike hen noemde. Duidelijk niet goed ingelezen, want ze hadden ook geen crisp gestreken dollars meegenomen. Het tweede officiele betaalmiddel van Myanmar. We hebben het plebs maar onder een brug achtergelaten en onszelf bij 79Living op 79th street af laten droppen. Een hotel vlak achter het station, waar we soepel konden aclimatiseren. Onderweg zagen we nog een shockerend tafereeltje van een man die naast een scooter lag met een straaltje bloed uit zijn hoofd. We reden er iets te snel langs voor een goeie analyse, maar ik ben bang dat de scooter de rest van de route verder alleen heeft moeten afleggen.
In het hotel werden we vriendelijk begroet door het hotelpersoneel aan wie we direct vroegen hoe je ‘bedankt’ en hallo’ zegt in het myamees. ‘Chizzu dimarree’ en ‘Mien kalaba’ schreven we allen op onze hand en namen de lift naar de vijfde verdieping, gevolgd door nog één analoge trap naar het dak voor een eerste myamese curry.
Ze vonden het erg grappig dat we steeds eerst naar onze hand keken en ze daarna toespraken in hun eigen taal. Myamezen zijn sowieso een erg vrolijk volkje. Zo kwamen we meermalen op straat in een lachsalvo terecht en werden we, vooral toen we rondfietsten met thanaka op onze wangen, vrolijk toegelachen en nagewezen.
Dit traditionele middel tegen de zon dat men met een tandenbostel op de wang uitsmeert, en dat daar in de vorm van witte strepen opdroogt, hadden we opgelopen toen we de bedrijvigheid rond een zijstroom van de rivier aan het bekijken waren en uitgenodigd werden om mee te varen naar het eilandje aan de overkant om het ‘do it yourself’ dorpje te komen bekijken. De vrouw, die we steeds weer terug herkenden door een plastic groene kam in haar haar, leidde ons tussen de zelfgebouwde houten hutjes het dorpje door. Stuk voor stuk op palen gebouwd met genoeg ruimte eronder voor mama de huisbig en haar kroos, met nog eventueel een plekje voor wat menselijk kroos er tussen in. Rare tafereeltjes alom dus.
Halverwege kwamen we bij een kraampje waar men betelnut klaarmaakte. Een vagelijk naar anijs smakend goedje, gewikkeld in een groen blad, waar je op moet kauwen, en waar je vervolgens een woozy gevoel van krijgt. Het rode sap wat er uitkomt spuug je uiteindelijk uit, wat ook gelijk verklaard waarom we overal bloedvlekken op de grond zagen in de stad.
In dit slopje vergaten we spontaan alle andere atracties in de buurt die werden aangeraden in de lonely planet. Fock de lonely planet, was de dagspreuk dan ook. Hier kwamen waarschijnlijk nooit toeristen, want je moet maar net toevallig daar geinterreseert in het water gaan staan staren en aan de praat raken. Vanaf de vaste kant zag je enkel twee huisjes en had je er geen benul van dat er zo’n cosey dorpje achter huisde.
Na nog wat verdwaalwerk op de gehuurde fietsen reden we langs een pretpark met een wildwaterbaan, waar we onze kinderjaren nog eens dunnetjes over hebben gedaan. Daarna twee dikke bieries voor de mannen, massages voor de vrouwen, en indiase curries voor het hele gezelschap, en het was een dag te noemen…….wat een kutleven…
Vrij snel erna zijn we allemaal in slaap gevallen, om vervolgens bij de break of night om klokslag 5 voor 3 weer op te staan voor de trein naar Hsipaw. Tien uur treinen over 200 kilometer met een gemiddelde snelheid van 20. Dat was hard zat kwamen we achter, want al staande in de open deuropening, ging de trein zo hard op en neer, en maakte zoveel vreselijke mooie door merg en been snerpende geluiden dat het wel een teKnofeestje leek, waarbij je zelf niet eens hoefde te ‘dansen’, maar je vanzelf op en neer en letterlijk los van de grond ging. Het hoogtepunt was een grote stalen brug over een ravijn, waarbij je hangend in de deur een flink eind naar beneden kon kijken. Ik heb me in tijden niet zo vrij gevoeld.
Onderweg stopte de trein op verschillende stations waar mensen met superlekker eten en koud bier op ons stonden te wachten. Alsof ze wisten dat we kwamen. We waren blij dat de trein er uiteindelijk 12 uur over deed in plaats van 10. Blijkbaar had de machinist het net zo naar zijn zin als wij ! ! !