Kuala Detour > Taman Negara
Kuala Lumpur. Been there, done that, maar nu zat ik een klein stukje opgeschoven richting Bukit-Bintang, het verschrikkelijke betonnen oord van eerder, maar nog wel op loopafstand van China-Town, mijn sanctuary als alles even teveel zou worden. Blijkbaar was ik de laatste keer bij Bukit Bintang aan de verkeerde kant van de metro uitgestapt, want hier was duidelijk wat minder beton, een straat met links en recht restaurants en foodtrucks, a.k.a de Alor-streetfoodmarket, en een, zij het wat verhipte, uitgaans-straat. Én! : de volgende dag zou het zaterdag zijn en kon ik dan eindelijk de zondagmarkt uit gaan checken, wat uiteindelijk maar vijf kraampjes bleek te omvatten, maar ik was er nu wel geweest.
Ik had het Step-inn hostel als tip gekregen van een duitse chic in het hostel van Pawe in Kota-bharu, maar waarschijnlijk had ik het verkeerde hostel genomen . . . óf smaken verschillen. Ik zat in Step-inn-too hostel, wat verderop in de straat. Toen ik incheckte leek het me er nog redelijk rustig, maar toen ik ’s avonds weer thuiskwam, kon ik, door de feestende mensen voor de deur, het hostel bijna niet meer in komen. Het was veranderd in een soort studenten huisfeest, waarbij de balie van het hostel, een simpel kantoorbureautje, nu gebruikt werd om coctails te shaken. Onbeperkt voor vijftig ringit. Ik poolstokte er dwars doorheen, en ging op mijn kamer zitten mokken. Ik was tenslotte net aan de anti-biotica, dus moest rustig aan doen wat alcohol betrof. Maar goed, sowieso, coctails in een party-hostel: Nêh, mij niet gezien. Al klagend, zeurend en zelfmedelijdend over de herrie en het feit dat als ik wilde pissen of douchen ik er dwars doorheen moest, en dan vast en zeker één of andere dronken backpacker kotsend om de plee heen gedrapeerd zou aantreffen, bedacht ik me opeens dat de beste remedie tegen overlast was, om er zelf deel van uit te gaan maken.
Ik sjokte mijn dikke voet van de trap af, bestelde een biertje, en toen werd het eigenlijk nog best gezellig ook. Babbeltje hier, babbeltje daar en ik raakte zelfs nog aan de praat met wat gasten uit Yemen, die hun ogen uit keken wat hier allemaal wel niet kon. Hun derde mattie stortte zich er hélemaal in en had de tijd van zijn leven, als ik zijn gezichts-uitdrukking mocht geloven . . . en die liegen meestal niet.
De volgende morgen stortte het zó hard van de regen dat ik zonder ontbijt zat opgesloten in het hostel. Vanuit mijn kamer had ik uitzicht op het punt waar twee stukken dakpan samenkwamen, en het alternatief was dat ik me moest gaan mengen in een gezamelijke huiskamer-achtige ruimte met het katervolk van gisteren. Het werd tijdelijk het laatste, maar op een bepaald punt besloot ik het er tóch maar op te wagen. Ik wipte uit de zithoek en na een roti canai naast de plaatselijke hindoe tempel, op het einde van de straat, en een masala-theetje tegen de ontsteking, kwam ik half doorweekt aan in China-Town. Met gelukkig wel een nieuwe missie: een paraplu . . . want regen hebben we in Holland genoeg.
Ik kocht een goedkoop chinees exemplaartje en nam de taxi naar Little-India. Die roti van vanmorgen smaakte naar meer, zoals indiaas eten altijd naar meer smaakt. Ik sprak een prijs af met een taxi-chauffeur en besloot eens niet zenuwachtig mee te kijken op mijn google maps, maar gewoon achterin te relaxen, omdat iedereen hier toch altijd gewoon doet wat er afgesproken is. Vervolgens werd ik er op drie-en een halve kilometer van Little-India alweer uitgezet met mijn dikke voet en zocht ik vloekend in de regen een nieuwe taxi. Ik liet me vervolgens soepel door een aardige moslim-dame, op de meter, naar mijn bestemming brengen. Ik gaf haar wat fooi en besloot in mijn reisverslag te vermelden dat het een hoge uitzondering was geweest dat deze eerste taxi te beroerd was om me even door het drukke Kuala-Lumpische verkeer heen te loodsen, dus bij deze: dit was de enige lul in Maleisië . . . (maar wel een grote)
Little-india bleek in deze grote stad ook écht little te zijn, maar gelukkig vond ik, na wat rondjes lopen om de eetlust weer op gang te krijgen, een retegoed vegetarisch indiaas restaurant, waar alles mock te krijgen was. Een genot voor de smaak-papillen en vast ook voor niet-mock dieren. Het werd geserveerd op een placemat van bananenblad en ze waren zelfs een actie tegen plastic rietjes begonnen, waardoor ik de banana lassi zo naar binnen kon gieten. Win, win.
Terug in mijn hostel, na een lange airco-siësta, zag ik dat mijn voet eindelijk geslonken was, dus googelde ik me snel even helemaal gek op de beste manier om naar Taman-Negara te komen, voordat de voet weer dik zou worden. Han travel was de way to go vanuit kuala-Lumpur. Er waren verschillende dure paketten met tours en overnachtingen, dus besloot ik om alleen Han’s bus naar Kuala Tahan te nemen en de boot naar de ingang van het park en het daar verder maar even aan te kijken . . . op booking bookte ik daar nog een chaletje bij en klaar was Eef . . . off to the jungle.
Taman Negara
Met mijn inderdaad tóch weer opgezwollen voet stond ik ’s morgens uiteraard weer véél te vroeg bij Han-travel voor de deur. Ik hou nu eenmaal niet van laatste-moment-haasten om vervolgens nog nét op tijd aan te komen en genoegen te moeten nemen met de laatste overgebleven plek, maar sta graag nog even rustig om me heen te kijken wat er allemaal zo al niet gebeurd. Ik verbaasde me alweer over de efficiëntie in dit land. Al had ik de avond ervoor pas laat online geboekt, er lag netjes een lijst klaar met mijn naam erop, zo op deze vroege morgen. Wat me ook opviel was dat men direct je naam onthoudt en je dagen daarna nog soepel ergens indeelt met enkel gebruikmaking van je gezicht . . . die bij je naam hoort dus. Misschien is dat wel mijn gebrek hoor, maar stel je aan me voor en wanneer ik me omdraai ben ik je gezicht allang weer vergeten.
‘ Marcel! ‘, zo noemen de meesten me hier, blijkbaar makkelijker dan Evert, ‘ You go in that bus. ‘
Ik liep langs de wijzende vinger de koele bus in en vleidde me op de dubbele stoel die je als alleen-reiziger nu eenmaal meestal ter beschikking staat.
Na wat uurtjes snurken en lezen kwamen we aan in Kuala-Tahan. De portal naar Taman-Negara. Het nationale park, wat het ook letterlijk betekend . . . dus eigenlijk ‘Hét nationale park’.
Het nationale pareltje van Maleisië dat zo uniek is dat het geen unieke naam nodig heeft. Het oudste regenwoud ter wereld, aangezien de meerdere ijstijden in ons verleden hier totaal geen invloed hebben gehad. Ik verwachtte dan ook minstens mammoets in dit gebied.
Ik was hier echter nog maar halverwege, dus er moesten eerst nog wat bureaucratische obstakels genomen worden, voordat ik de boot op kon. Gelijk is daar het bewijs van het voordeel van mijn eeuwige vroege verschijning. Ik hopte als eerste de bus uit en schoof als eerste aan het enige tafeltje waar mijn online boot-ticket omgezet diende te worden in een geprinte versie. Ook moest ik hier, op een strookje papier, al mijn gegevens invullen voor mijn vergunning om het park te betreden, alsmede hoeveel foto-camera’s ik mee de jungle in wilde nemen. De kosten waren het niet, maar het was vooral de registratie. Tevens werden hier alsnog twee groeps-hikes in mijn maag gesplitst, omdat het tijdens het hoogseizoen twijfelachtig was of dit eenmaal ter plekke nog geregeld kon gaan worden. Bull van mevrouwtje Han-travel, achteraf, dus ik was blij dat ik de tocht naar het aboriginal dorpje en de jeep-safari had laten schieten. Ik hou sowieso al niet zo van aapjes kijken, en als het volk dan ook nog de Orang-Asli heet dan ligt de asociatie wel héél erg voor de hand en staan de spreekwoordelijke haren in mijn nek al even snel overeind. De jeep-safari hield in dat er ’s avond met een jeep door de jungle gereden zou gaan worden en er dan met een grote schijnwerper op loslopend wild zou worden geschenen, waardoor ze kortstondig verlamd werden, waardoor je in de gelegenheid gesteld werd een foto van ze te nemen . . . als een hert in de koplampen. Mij ook al niet gezien.
Ik rende met mijn slipje langs de twee volle bussen lange rijen die nog achter me stonden te wachten, en haalde hiermede, aan de overkant van de weg, soepel mijn vergunning op, waarmee ik met mezelf en twee camera’s het park mocht betreden. Hierna had ik nog zeker een uur de tijd om te chillen en te genieten totdat de rest van de ongeduldige, oververhitte en ongemakkelijke touristen door deze malle bureaucratische molen waren gehaald.
Naast me stond een ‘van kootische’ figuur uit Canada, maar dan zonder humor, en samen stapten we als eerste de eerste kleine boot in. Dat was dan ook zijn enige goede eigenschap, buiten het feit dat hij bijna niet te verstaan was . . . en áls ik dan eens iets tot twee keer aan toe vroeg om te herhalen, was het achteraf gezien de moeite niet waard geweest. Dit soort figuren blijven je echter achtervolgen, of op z’n minst steeds toevallig op dezelfde plek verschijnen. Soms verschuil ik me dan achter de labtop, en soms kijk ik er gewoon dwars langs zonder antwoord en hoop ik dat de boodschap uiteindelijk eens een keertje over komt.
De drieënhalf uur durende boottocht kon ik gelukkig de andere kant op kijken, aangezien aan beide kanten van de bochtige rivier de jungle was, zoals in de film als ze op een kleine puntige boot door de jungle tuffen, met aan de oever soms een aap en af en toe een waterbuffel. Hier stootten we elkaar dan wel voor aan, want wild gaat voor de irritatie.
Het park entree dorpje bestond uit vijf drijvende restaurants en wat hostels. De mijne, Greenland guesthouse, was wat achteraf gelegen, misschien omdat ik pas op het laatste moment geboekt had, waardoor ik eerst zwoegend met mijn backpack de heuvel over moest, maar waar het bij aankomst al die moeite wel weer dubbel en dwars waard geweest was. Ik kreeg een kalm huisje tussen de bomen toegewezen en had direct spijt dat ik hier niet langer zou gaan blijven dan slechts twee nachten. Hier had mijn voet ook best kunnen uitrusten. Dat deed ik dan dus alsnog diezelfde avond door vroeg naar bed te gaan en de, in mijn maag gesplitste, hike van Han-travel maar te laten schieten. Het leek me beter om die de volgende nacht met de man van het hostel te gaan doen, aangezien de groep dan aanzienlijk kleiner zou kunnen zijn. En inderdaad, de volgende dag konden we met z’n drieën alsnog de nacht-hike doen. Buiten dat gunde ik het dit aardige achteraf stelletje ook wel. Al het geld in de regio lijkt hier naar Han-travel te gaan, omdat ze zich op alle strategische punten met kantoortjes opgesteld hebben.
De dag-hike deed ik wél met een grote groep van Han-travel en dat was nog best gezellig ook. Eerst werden we de berg over gehiked en vervolgens over de canopy-trail door de drie lagen van de jungle heen. Een soort lange brug aan touwen, waarmee je, steeds hoger, van boom naar boom waggelt. Uiteindelijk zie je maar een heel klein geciviliceerd stukje van de jungle, waar al het grotere wild allang uit verdwenen is, maar ze noemen de rest ook niet voor niks ondoordringbaar. Ik leerde bij de nacht-hike nog wel een manier om in het donker nóg meer spinnen te kunnen zien, dus daar was ik dan wel weer erg blij mee.
Alles draait hier verder om het behoud van de jungle, waar je dus niet in kan en wat dan wel weer een goede zaak is. Volgens de hostelman waren er verscheidene NGO’s die grote stukken jungle op wilden kopen om ze terug te kunnen geven aan de stammen die er het dichtst bij leven en er dus ook het best mee om kunnen gaan. Zo zou de status van het gebied veranderen en werd houtkap voorgoed uit den boze verklaard.
De terugweg verliep precies andersom dan de heenweg, dus zo zat ik wederom naast van Kooten, maar dan áchterin de boot . . . hij had enkel nog steeds geen humor.
Superleuk verhaal weer, hardop lachen! En nog meer spinnen zien in het donker? Dat zijn de betere tips!