Kota Bharu
Ik nam de laatste boot van vier uur van het eiland af en liep naar de bushalte, voor de local bus naar Kota Bharu. De eerste grote plaats als je hier aan land komt, iets verder naar het noorden tegen Thailand aan, waar ik de jungle-train naar de lokale jungle zou gaan nemen. Taman negara.
Er waren meerdere ticket-loketten, waarbij ik allemaal niet terecht kon. Ik kwam voor de local bus. Die kwam om zes uur, was me op het eiland bevestigd. Nadat ik het bij twee verschillende loketten gecheckt had, vroeg ik het nog eens overdreven control-freakerig aan een man die daar ook stond. Een local dacht ik.
‘ Maybe it will not come today then you can sleep here ‘, zei hij lakoniek en wees naar de glimmende zilveren bankjes. Ik zei dat me dat niet uitmaakte omdat het tóch lekker warm was, waarna we in gesprek raakten en dat vervolgens de komende anderhalf uur lang bleven, helemaal tot aan Kota bharu aan toe. We hadden dan ook wel even de tijd, want alleen in Azië rijdt de bus eerst weg, om tien minuten later weer om te draaien en hetzelfde station nog eens aan te doen, om vervolgens doodleuk de andere kant op te rijden. De chauffeur ondertussen vrolijk brabbelend in het niks . . . of in z’n smartphone.
Mijn gesprekspartner bleek een Indiër te zijn, die in Singapore geboren was, en nu in de states in San Fransisco woonde en daar immigratie-advocaat was. Dit bleek een interessante combi. Hij had vooral te maken met mexicanen, maar sprak zelf geen spaans. Hij was bezig zijn vliegbrevet te halen en na mijn verhaal waarschijnlijk zijn Padi. We bespraken zo’n beetje de hele wereld met al zijn inwoners en hoe ze waar terecht waren gekomen, en welke gerechten ze waar naartoe meegenomen hadden. Hij durfde niet naar oost-europa, want hij was bang dat hij daar voor een Roma aangezien zou worden. We kwamen tot de conclusie dat het maar raar is dat er ooit overal grenzen waren getrokken.Al verdiende hij daar nu zijn brood mee. Zeker na Trump. De lange trage busreis vloog om en nadat we ons aan elkaar voorgesteld hadden stapte hij bij het busstation van kota Bharu uit, met enkel een reisgids in de hand, en verdween in de, voor mij nu nog onbekende, en inmiddels donkere, stad.
Ik liep met mijn backpack, eindelijk eens op de rug, de andere en natuurlijk weer verkeerde kant op, en kwam uiteindelijk uit bij een donker steegje, nét buiten alles, waar naast een hek voor een groot huis, een bel zat. Het licht ging aan, en voor me stond Pawee. Een rustige Maleïer die me al even rustig inschreef. Ik begon direct advies te vragen voor mijn vervolg naar de jungle, maar hij zei dat ik mijn reis rustig moest plannen. Misschien nog een dagje extra blijven omdat het zo’n leuke stad was.
Eigenlijk mistte ik nog steeds mijn bounty strandje en mijn gezellige duikbuddy’s van de duikclub. Ik had heel geen zin in stad, geloop, gedoe, en inlaadgassen. Aan de Maleisische oostkust is het voornamelijk islamitisch dus waarschijnlijk was er vast ook geen bier . . . totdat ik China-Town instrompelde en ik door een vrolijke chineze maleïer naar binnen, of eigenlijk was het nog steeds buiten, gelokt werd. Thai food natuurlijk! Ik zat op nog geen dertig kilometer van Thailand.
‘ I like spicey ‘, zei ik, en wees naar de tiger-bier -lichtbak boven zijn tent. En dat heb ik geweten. Man, man, man, dit werd de zoveelste keer dat ik de neiging had om de kok te gaan omhelzen. Net niet gedaan, al had men het hier waarschijnlijk best gewaardeerd. Als je enthousiast eet, en aan mij is dat blijkbaar duidelijk te merken, worden ze sowieso al heel blij . . . en ik ook.
Blij werd ik ook toen ik al snel een steeg in zwalkte die links en rechts gevuld was met dikke spuitbus-tekeningen, en kippenvel kreeg ik toen ik tegen het einde van mijn latijn een indiaas restaurant zocht en eveneens een gespoten steeg in liep. Deze keer bleek het om beelden van trauma’s te gaan van de vele oorlogen, waar vooral moslims de klos waren geweest. Een plakaat met tekst en een wijze man ernaast laat weten dat als we de palestijnen niet helpen, de wereld verloren is . . . aldus google translate.
Nader uitzoekwerk liet blijken dat ik op precies het verkeerde punt zat om richting de jungle te gaan. Ik kon de jungle trein wel nemen, maar moest dan later weer naar het noorden, omdat ik nog naar Penang wilde. Ook kon ik de trein alleen ‘s nacht om vier uur nemen, of anders op een ongemakkelijke tijd in het niets ergens aankomen. De beste manier bleek om dit vanuit Kuala Lumpur bij één van de vele tour-boeren te boeken, en daar zou ik aan het einde van mijn reis toch ook weer moeten zijn, omdat ik de laatste week van daar heen en weer naar Borneo wilde gaan vliegen. Eerst maar naar Penang dus. Ik boekte een kaartje voor de zondagnacht bus, omdat je daar altijd zo lekker uitgeslapen uit komt, en gaf zo Pawee z’n zin dat ik nog een extra dagje bleef. Geen nachtje echter, dus heb hem voor het gebruik van alle fasciliteiten nog een dikke fooi gegeven. Eigenlijk bijna de halve kamerhuur, maar dat is in principe nog bijna niks. Hij en zijn vrouw waren zo gastvrij, dat ik ze niet met enkel veertig ringit het riet in wilde sturen.
Kota Bharu: De stad die niks beloofde, maar alles was . . .