Chetumal > Bacalar >
Mahahual
Na een saai dagje in een, heksenketel geachte, maar door de zondagse familierust getroffen, kust-stad doorgebracht te hebben, ben ik een dag later direct weer doorgereisd, via het, eveneens te saai bevonden, Bacalar, waarna ik uiteindelijk terecht ben gekomen in Mahahual . . . of mahahuahahuahuhaaal, zoals ik mijn busticket bestelde, wat in ieder geval een glimlach bij de Ado-verkoopster opleverde.
De enige twee hoogtepunten van Chetumal, waar het strand een halve meter rotsen bleek, waren de pittige ‘camarones diabla’ (Duivelse garnalen) van een dikke ober die, stand te pede, mijn:
‘ Complimentééé ‘, op zeer grappige wijze terug de keuken in riep, en een foto van mij achter een worstenbroodjes stalletje, na een dolletje met de echte verkoper van het viest vullende vette broodje ooit. Hierna heb ik ter compensatie zeker vierentwintig lange uren niets meer kunnen eten. Wat dus uiteindelijk achteraf helemaal geen hoogtepunt was, maar een regelrechte afterdiner-domper. Gelukkig heb ik de foto nog.
Ik zat nu tevens op het kruispunt met Belize, welke ik daar, op dat legendarische moment, ook maar ófficieel geskipt heb. Het zou me in Belize alleen gaan om het koraal te besnorkelen, dat ook helemaal tot aan het noordelijke puntje van de kust doorloopt, dus wat ook prima vanuit mexico te doen moest zijn. Tevens hoorde ik, van verschillende mexicanen én duits-mexicanen, zúlke goede verhalen over Mexico-stad, dat ik daar wel wat meer tijd voor uit wilde trekken. Oaxaca zou volgens diezelfde Mecicanen helemáál het Mexicaanse einde zijn, dus als ik daar nog aan toe zou komen, kon Belize zijn blue hole, wat mij betreft, daar waar de zon niet schijnt steken. Waar het dus al zat, wat het snorkelen sowieso al lastig had gemaakt, aangezien ik geen duikbrevet heb, en niet de tijd heb om er deze reis nog even snel ééntje te halen.
Muahuhal bleek een goede keuze te zijn geweest. Het laatste stukje paradijs op deze aarde en de eerste van mijn trip. Ik was deze dag op de bonnefooi gaan reizen, en zo ook een Litouwse gast, die zowel in Chetumal (te stoned) in mijn hostel zat, alsmede in de bus van Bacalar naar Muhahuhal.
Hij klampte zich, in het kader van de vriendenbinding, bij aankomst aan me vast, om samen een hostel te gaan zoeken, wat ik eigenlijk direct ook weer zat was, omdat ik inmiddels gewend ben om zelf een beetje rustig rond te kijken en zo mijn eigen afwegingen te maken, die meestal nét even anders zijn dan de keuze van anderen, denk ik dan zelf altijd op zo’n moment. Ik heb hem daarom maar weer afgeschud, om uiteindelijk tóch weer in hetzelfde hostel terecht te komen . . .
Normaal zoek ik altijd wel hostels uit die gerund worden door locals, maar nu, bij gebrek aan veel meer keuzes, kwam ik terecht bij een hostel dat gerund werd door Italianen. Ik betrok een kamer in Hostal Bambu, aan de zeekant, direct aan de kleine boulevard. Niet te missen door de wietlucht die er omheen hangt, waardoor je dus ook geen plattegrondje mee hoeft te nemen, voor als je je hostel kwijt bent. Superhandig bedacht.
De tip Mahahuhal had ik gekregen van de praatgrage zoon van Casssa Vlanca in Palenque. Dit scheen nog het laatste pure stukje oost-kust van Mexico te zijn. Er zitten hier voornamelijk vissende mexicanen zonder grote resorts, omdat alles eens in de zoveel tijd door een orkaantje weggevaagd wordt en daarom niemand hier wil investeren.
Slechts twee keer per dag komt er een cruise-schip langs, waardoor het daar even overspoeld wordt door touristen, en je steeds aan de massage-, snorkel- en zilver- hosselaars duidelijk moet maken dat je een local bent. Als het cruise-schip weer vertrekt veranderd alles wederom in een chill paradijsje, waar iedereen lekker op z’n gemak z’n eigen dingetje doet. Zoals zwemmen met de vissen, wat ik vanuit een Italiaans hostal vrij gewaagd van me zelf vond, maar waarvandaan ik tóch weer terug kwam met onderwater-foto’s van schildpadden, een baracuda en van wuivend koraal.
In het hostel waande ik me in een mafia-film, maar dat heb ik altijd snel tussen de Italianen, vanwege mijn maffia-film-verslaving. Zo heeft elke hippie toch ook weer zo z’n donkere kanten.
De gast achter de balie sprak, met luide schorre stem, een mix van italiaans en spaans, waarbij hij nog het meeste met zijn handen vertelde . . . maar dat schijnt normaal te zijn.
Mijn kamer kon zowel aan de raamzijde als aan de deurzijde niet op slot, maar met deze schorre mafiosi achter de balie, met uitzicht op mijn voordeur, vertrouwde ik het allemaal wel. Het is sowieso ook wel handig om niet steeds je sleutel bij je te hoeven hebben als je gaat zwemmen, wat ik ook hardop zei, waardoor ik direct grappig bevonden werd door Nina, de australische hulp, die daar al een tijdje aan het blijven hangen was, zoals wel meer mensen deden, zou later blijken. Ik durfde hier af en toe bijna niet eens te laten vallen dat ik maar een schamele vijf weken op pad was, zo relekst waren sommigen.
Ineens liep iedereen druk door elkaar heen te roepen en te gebaren, in dat mooiste taaltje dat ik ooit had gehoord. Het bleek over pasta te gaan . . . er moest pasta gemaakt worden, en een lijst van mensen die mee zouden eten. Nadat het voorgebaar en gepraat, na een uurtje of drie, voor mekaar bleek te zijn, kon vervolgens het gekook gaan beginnen. Pasta a la carbonara was het geworden, wat uiteindelijk gewoon gekookte spaghetti ‘meh wah vlees’ bleek te zijn . . . Rare jongens die Italianen.
Wij zaten inmiddels, in plaats van op het strand, in het paradijs, in het hostel, met de bongh op tafel en Notorious big uit de speakers, naar een schaakspelletje te staren van twee mensen die absoluut geen gezichtsverlies wilden leiden, en dat ook weer lachend, zelfspottend zeiden.
Vanuit mijn kamer had ik al een kraampje met verse coconuts gezien, en tevens een gast ernaast met een hakmes, zodat ik niet nóg een vinger op hoefde te offeren aan het eigen cocosnootslachtwerk. *(zie ook de verhalen van Thailand tweeduizendnogwat)
Ik rende naar buiten en betaalde met vijfhonderd pesos, waar hij natuurlijk geen wisselgeld voor had, dus rende ik weer terug het hostel in om te wisselen, alwaar ik van de schorre italiaan te horen kreeg dat zij zelf ook gewoon cocosnoten hadden. Bij gebrek aan wisselgeld, en gezien het feit dat mijn cocosnoot beneden al klaar stond, kreeg ik vijftig pesos uit de kas, om later dan maar weer terug te geven. Toen ik echter het sap op had en ik weer naar buiten wilde gaan om hem kapot te laten hakken, om het vruchtvlees eruit te knagen, werd ik tóch nog tegen gehouden . . .
‘ Dat kunnen wij mafioso zelf wel ‘, zo verstond ik althans. Ik zag echter toch nog wat verborgen twijfel in z’n ogen, maar z’n broer die het normaal deed, was in geen velden of wegen te bekennen . . . maar de cocosnoot moest hoe dan ook kapot . . . en wel direct.
Ik werd geadviseerd om een flink afstand te nemen, waarna de noot vlak voor de balie met een grote machete, op een blok hout, aan stukken werd gehakt . . . nou ja, onbehouden aan ongelijke stukken geslacht, dus eigenlijk.
Later die avond werd er met z’n allen aan een grote tafel gegeten, waarbij, door een eveneens daar blijven hangen francaise, Tribe called quest aangezet werd, en de Don, een wat oudere man, het vlees kwam snijden. Dit ging iets subtieler dan zijn zoon even daarvoor, maar dat verschil zie je in de films ook altijd, dus zover niks nieuws.
Ik stelde me zo voor dat hij uit Italïe was gevlucht en met zijn verdiende geld dit hostel gekocht had, en zijn leipe zoons meegenomen had, zodat ze er alleen als mafiosi uit hoefden te zien, maar het niet daadwerkelijk hoefden te zijn.
Superrelekste lui, die mijn muzieksmaak ook wel konden waarderen, toen ik eenmaal los ging met mijn goed gevulde mp3 speler. Enkel toen ik aftrapte met wat gangstershit van Psycho realm, kreeg ik wat rare gezichten. Het moet hier wel een beetje swingen blijkbaar, dus ben ik maar uitgeweken naar de Goodie mob en wat vloeiende franse shit. Nepgangsters hier joh . . .
‘ . . . eenzaamheid, het slaat ineens toe . . . zelfs in het paradijs . . . overal waar ik deze middag bij ga zitten in mijn gezellige hostel praat iedereen spaans . . . en dan nog in een mengeling met italiaans . . . en eigenlijk kóm ik hier ook om de afzondering en de tranquillo te vinden om te schrijven . . . maar als ik hier dan ben, zou ik toch weer willen dat ik gewoon normaal was . . . of is dit het mezelf tegenkomen dat ik zo graag wilde . . . ik ken mezelf nu eigenlijk wel zo’n beetje . . .alleen dan nu met zon, strand, palmen, sterren, lekker eten, koraal, biertjes en tranquillo . . . en niemand om het mee te delen . . . en niemand die je geklaag zou snappen . . . ik moet hier weg ! ‘
Eenmaal terug van mijn donkere winderige etentje aan zee, was het in, en rond het hostel, weer een gezellige boel. Er bleek tóch weer gekookt te gaan worden vandaag, dus heb ik, ondanks dat ik net daarvoor al solitair gegeten had, me toch maar weer voor de gezelligheid voor het eten opgegeven. Iedereen uit de omliggende saaie hostels die maar een beetje easy going is komt steeds naar ons toe . . . met biertjes enzo . . . en dan is het al gauw gezellig.
Ik raakte aan de praat met een jarige Mexicaanse uit de gelijknamige city. De grootste ter wereld. Zij vond het hier óók saai. Het had iets met de snelheid van de stad te maken, dus mijn lijfspreuk:
‘ Ik heb alle tijd, maar geen geduld. ‘, kon zij ook wel waarderen.
Ze zat in sneltreinvaart twee literflessen bier weg te werken, waarbij ze mij steeds bijschonk met de tekst:
‘ I think you need more beer. ‘, waardoor ik zo’n beetje voor het eerst boven mijn voorgenomen twee á drie biertjes per keer uit kwam, en bijna dronken dreigde te worden. Tegen de tijd dat ze bijna van haar stoel viel, ze was niet zo groot, nam de duitser, waarmee ze op stap was, en die het volgens mij allemaal niet zo leuk vond, haar maar weer mee.
‘ADHD in paradise.’ Niet alle mexicanen zijn tranquillo dus . . . weer wat geleerd. Tijd om naar Mexico-stad te gaan, dus . . .
Ik besloot voor de volgende- en tevens derde dag in deze plaats om vijf uur ‘s middags de bus naar het noordelijke Tulum te boeken, zodat ik hier toch in ieder geval nog een volle snorkel- en tranquillodag voor de boeg had . . . want spijt krijg je sowieso als je uit het paradijs vertrekt . . . maar je moet toch door . . .
. . . en spijt had ik . . . tot diep in de volgende dag en beyond . . . ook al had ik het kleine boulevardje al twintig keer op en neer gezien, en snakte ik naar wat streetfood en chaos . . . Toch stapte ik met de pijn in m’n hart en de twijfel op het puntje van mijn tong de bus in.
De balie itaiaan die het beste engels sprak, zei dat hij wel eens depressief wakker werd, maar als dan iemand eerlijk zei dat er wat ontbrak op de rekening, zoals ik deed met het cocosnoot-verhaal, hij weer helemaal wist waarom hij het allemaal deed. Superlieve lui die mafiosi dus.