Angra de Heroïsmo
Met de auto onder den kont ging het ineens een stuk voorspoediger en kreeg ik er echt zin in. Ik had me door Sergei van de plantage laten bijpraten over het eiland. Over dat de lucht er zo fris is, omdat we in de Atlantische oceaan zaten, dat de muggen daar niet van houden, (behalve die ene in mijn kamer), dat er ook geen criminaliteit is, en dat alle verse producten locaal gemaakt worden, aangezien gekoeld invaren of invliegen niet super-economisch is. Hij was ooit reizend vanuit Rusland, via India en nog wat bestemmingen, hier beland. Ik knalde mijn spullen in het driehoekige houten huisje, maakte vanuit bed een foto van de bananenplanten voor facebook, deed uit automatisme de deur achter me op slot, en besloot mijn fiat eens goed uit te gaan proberen.
De zon was inmiddels ook gewoon gaan schijnen, maar dat scheen ook te maken te hebben met de hoek van het eiland waar ik me nu bevond. Alle koude wind kwam uit het noorden en werd opgevangen door de baai van Saia de Vitoria.
Ik volgde de tip van ‘el campo’ en reed eerst naar Cinco Ribeiras, alwaar een echt natuurzwembad langs de rotsachtige kust lag. Bij elke golf werd er wat zeewater het, tussen de rotsen gelegen, bassin ingeklotst en nadat ik me verzekerd had dat ik ongeveer snapte welke beesten er zich allemaal op de groenige drassige grassige bodem bevonden, liet ik me er soepel in laveren. Warm was het niet, maar zeer zeker aangenaam, zo midden in de winter. Ik deed het ritueel nogmaals, omdat ik die eerste keer mijn onderwater camera vergeten was, en kleedde me, in mijn persoonlijke fiat pashokje, weder terug in mijn toeristenkloffie.
Ik reed langs de kust terug naar de bewoonde weg, via de kleinste paadjes, afgescheiden door omheiningen van opgestapelde stenen, die de vele koeien op hun eigen stukje groene gras hielden. Ik begon nu nóg beter te begrijpen wat ik allemaal zou missen zonder auto en schoot spontaan een, bij google onbekend, weggetje in naar rechts en reed zomaar even een verlaten bos in. Alle ‘actie’ speelt zicht af langs de kust, maar als je even het eiland ‘in’ rijdt ben je zo iedereen weer kwijt. Ik bekeek nog een kwart eilandje en topte de dag af in Angra de Heroïsmo, met een versgevangen ‘Boca Negra’, of ‘Codfish’, voor ons engels-sprekende Nederlanders.
De volgende dag was het grijzig maar droog, dus besloot ik de eerste trek van deze vakantie, of korte ontsnappings-poging, te gaan doen, en wel de: ‘Misterios Negros’.
Gewapend met mijn e-reader, alwaar ik mijn wandelgids op had staan, startte ik bij Gruta de Natal mijn tocht in. Twee uur stond ervoor en was hiermee niet de langste maar wel de pittigst begaanbare trek uit het boek. Dichte bebossing, drassige paadjes of wankele lavastenen en zompige weilanden met wel of geen stier erin. Met geel/rode verfstrepen werd hier en daar aangegeven of je nog op het ‘pad’ zat en dat was maar goed ook, want mensen om de weg te aan te vragen waren er niet. Evenals mensen om niet de weg aan te vragen, trouwens. Er waren dus gewoon helemaal geen mensen . . . nou ja, behalve ik dan. Héérlijk. In de drukke stad kun je je nog wel eens heel eenzaam voelen, ook al ben je omringd door duizenden mensen, maar in de vrije natuur werkt dat blijkbaar heel anders.
Ik was ook wel blij dat ik, die ochtend, een jong stelletje, dat eveneens op de plantage verbleef, niet op sleeptouw had genomen. Aan het ontbijt had zij gevraagd of ze niet met mij mee konden rijden, en dan uiteraard zouden bijdragen in de kosten. Ze zaten in hetzelfde schuitje als ik zelf had gezeten die eerste dagen en konden, of wilden, geen auto huren. Ik voelde me er eerst nog even wat lullig over, dat ik dat niet wilde, maar moest er toch ook niet aan denken om steeds te moeten overleggen wat te gaan doen, ieder moment. Ik had, vergeleken met anderen, vrij lang de tijd op dit kleine eiland en vind het vaak ook wel lekker om gewoon ineens even de auto stil te zetten en te gaan zitten schrijven op een onbenullig niks zeggend plekje met wel of geen uitzicht. En wat gingen zij dan doen die paar uurtjes? Gelukkig bleken ze de volgende dag op mijn aanwijzingen tóch ook een auto bij mijn eigen persoonlijk aangerade toeristenboer geregeld te hebben, dus kon ik zonder schuldgevoel weer aan een doelloze rit over het eiland beginnen.
Ik kroop vervolgens nog even door het oog van de vulkaan bij Algar de Cavao en stootte nog even mijn hoofd aan de échte grotten van Natal, om de standaard toeristen-dingen ook even gedaan te hebben. Uiteraard werd die dag ook weer afgetopt met een maaltijd in Angra en een Murakami in de hangmat op de plantage. Ik slaap hier trouwens super lang, dus dien daar ook weer vroeg aan te beginnen, om de volgende dag ook weer niks te hoeven missen. Gaaáaap . . . (en ondertussen hoor ik dat het vriest in Nederland, of droom ik dat maar . . . ? )
Donderdag scheen de zon weer, dus zocht ik een extra lange trek uit in mijn digitale wandelgids: Rocha do Chambre. Negen en een halve kilometer, schoon aan de haak, of zo’n vier uur op de vieze klok. Ik liep de eerste bocht al precies de verkeerd kant op, maar aangezien de treks in het aangekochte e-boekje gewoon de omgekeerde standaard wandelingen van de Azoriaanse ANWB zijn, bleef alles onderweg gewoon even goed aangegeven met de inmiddels welbekende gele en rode streepjes.
Dit was een pittige, maar zeer zeker de moeite waard. Tussen varens, mos, lavastenen en koeien, dwars door een dicht sprookjesbos met omgevallen bomen en rotsen, waar zelfs Albert nog de hik van zou krijgen, en dan steil over een berg heen, hopend dat je halverwege een taxi tegenkomt, om uiteindelijk weer blij te worden dat je de eigen huur-auto weer ziet staan, en dan vervolgens weer voldaan aan een pizza eindigen in Angra. Wat een (rot)leven . . .